De eerste gelegenheid kreeg ik, toen ik een jaar of vijftien was, en een vriendinnetje had met wie ik nauwelijks durfde te praten, omdat ik te verlegen was; zo begon ik met het schrijven van liefdesbrieven, al hoop ik dat er nu niet één meer van bestaat. Op een gegeven moment ging het meisje er met een ander vandoor, een praktische jongen die niet veel met brieven had: hij had echter een brommer en dat was meer dan genoeg. Mijn hart was gebroken en al mijn leed uitte ik in hartverscheurende gedichten: waar die allemaal zijn dat weet ik niet, maar ik hoop dat hen hetzelfde lot beschoren is als mijn liefdesbrieven. We weten het maar al te goed, lijden maakt sterker en liefdesverdriet op die leeftijd is lijden in zijn meest pure vorm,
Toen de rust wedergekeerd was, was ik ervan overtuigd dat ik mijn leven en mijn toekomst duidelijk voor ogen had. Intussen waren er een paar jaar verstreken. En ik kreeg een ander vriendinnetje, ik ging naar het gymnasium en bleef me maar afvragen wat ik moest doen met deze drang om te schrijven, waar ik me op moest richten. Eindelijk begreep ik het: ik wilde journalist worden. Makkelijker gezegd… Dan gedaan, want ik moest het tegen mijn vader zeggen, die alles op mij had ingezet omdat ik de eerstgeborene was, anders had hij me niet naar de middelbare school gestuurd.
Desalniettemin besloot ik een poging te wagen. Ik had het gevoel dat ik sterk in m’n schoenen stond dankzij de klassiekers die gelezen had en bereidde een mooi verhaal voor, een dermate logische redenering waardoor mijn geliefde en gevreesde ouder zonder twijfel tot dezelfde conclusie zou komen: dat ik journalist moest worden. Mijn vader liet me mijn gang gaan. Nou ja, hij liet me uitpraten. Ik stak mijn redevoering gedurende een kwartier af zonder ooit door hem onderbroken te worden. Toen ik klaar was, bleef hij een minuut stil en zei toen: “Nee”.
En dat was het einde van mijn carrière als journalist. Ik bleef studeren, maakte de universiteit af maar ondanks alle andere dingen die ik moest doen, bleef die aangeboren, dagelijkse drang om iets te doen met het schrijven, altijd bestaan.
En het was dankzij mijn vader dat ik uiteindelijk begreep wat ik moest doen.
Mijn vader was een man van weinig woorden: huis, werk, nieuws en naar bed, waar hij vaak nog las. Dit was zijn regel en, in de loop der tijd, werd dit ook mijn regel. Waarop hij heel soms een uitzondering maakte. Dan praatte hij wat meer, hij vertelde een verhaaltje, over avonturen die hij meegemaakt toen hij jonger was of die anderen hem verteld hadden. Het gebeurde zelden, ik zou zeggen bij iedere verandering van seizoen. Het was dan ook tijdens een verandering van seizoen, van het voorjaar naar de zomer, dat ik al luisterend naar zijn verhalen het idee kreeg voor mijn eerste roman, Il procuratore.
Het was mei 1988. We zaten in de keuken en waren net klaar met eten; de deur naar het terras dat uitkeek over het meer stond open en de geur van het stille en donkere water hing dik in de ruimte, als een specerij. De geur van het meer in de zomer is verslavend. Vol, soms zwaar. Je moet hem kunnen dragen, maar ook verdragen. Ook nu ervaar ik het nog steeds zo, na al deze jaren.
Het werkt verslavend omdat het gevoelens, verwachtingen maar ook herinneringen, versterkt. Als je jong bent – en dat was ik in 1988 – dan geeft het je vertrouwen in de toekomst en een moedige blik op wat nog komen zal. Als je niet meer jong bent – en mijn vader was toen 68 – dan laat het je genieten van een mooie herinnering, het geeft je de illusie dat je weer net zo fit als vroeger bent, dat je je favoriete nummer weer hoort, dat je je oude liefje terugziet en zulk soort dingen.
En zo gaf mijn vader zich over aan zijn herinneringen en omdat zijn generatie triest verstoord was door de oorlog, vertelde hij oorlogsverhalen. Ik herinner me het avontuur van een salami, die samen met hem vertrokken was vanuit Bellano naar het eiland Rhodos en op mysterieuze wijze in de maag van een kat was beland; of die keer dat hij een lange middag doorbracht al zittend op de vleugel van een vliegtuig op verkenningsmissie, vanwege een storing, op open zee. Maar er waren geen doden of gewonden: volgens mij heeft mijn vader überhaupt nooit een wapen gebruikt tegen iemand anders, hij deed mee aan de oorlog omdat hij moest, net als vele anderen, en net als vele anderen keerde hij terug met herinneringen die hij zo nu en dan vertelde aan zijn kinderen.
En zo putte ik dan ook inspiratie uit één van zijn verhalen voor Il procuratore, al komt de oorlog niet eens voor in de roman: het speelde zich dan wel af gedurende de tweede wereldoorlog maar eigenlijk tijdens een soort intermezzo, toen mijn vader op verlof was en een gedeelte daarvan doorbracht in Milaan. Zelfs het feit op zich is er niet eens, als ik heel eerlijk ben: het is eerder de dynamiek ervan, het idee van een ontsnapping langs een cirkelvormige route, waarbij je aan het einde uitkomt waar je begonnen bent.
En zo is Il procuratore mijn beginpunt geworden; en 1988 het jaar waarin ik verhalen begon te stelen om ze in geschreven vorm terug te geven. Maar ook het jaar waarin ik begon na te denken over de oneindige verhalen die ik al gehoord had en die nog verteld moesten worden.
Anekdotes, geruchten, heuse avonturen waar ik over gehoord had, vaak tijdens de lange kerstvieringen, verteld door tante Rosina, door tante Eufrasia, tante Mirandola, tante Colomba, Cristina, Paolina, oom Esilio en nog vele anderen, echte of levensechte personages uit mijn leven. En als ik er al zoveel had gehoord, hoeveel hadden ze er dan wel niet nog in petto voor me.
En sindsdien ben ik niet gestopt met het nadenken over de verhalen die ik al kende noch met het zoeken naar de verhalen die ik nog niet kende. En, als ik eerlijk mag zijn, ben ik ook absoluut niet van plan om dat te doen”